maandag 2 maart 2015

Quest 2: Groepsopdracht toekomstscenario

Hieronder is de verder uitwerking van onze scenario's te vinden. We sluiten af met een overzicht van alle scenario's door middel van verschillend beeldmateriaal.

Scenario 1: Zelfsturende professional

Nu, in 2030, is leren niet meer gekoppeld aan een bepaalde fase in het leven, maar is sprake van leven lang leren (Rijksoverheid, 2014). Vanaf de basisschool is een digitaal portfolio voor elke leerling gemeengoed geworden. Het is een weergave van het individuele leertraject met vooral aandacht voor de eigen talentontwikkeling. De 21st century skills zijn binnen de verschillende curricula inmiddels volledig ingebed. Deze vaardigheden bereiden de toekomstige werknemer voor op een flexibele arbeidsmarkt (Onderwijsraad, 2014). Dit betekent dat sprake is van brede opleidingen en specialisaties pas in een latere fase op de werkplek plaatsvinden. Formeel en informeel leren lopen hierbij in elkaar over (Arets, 2009). De lerende geeft zelf sturing aan zijn leerproces (Kessels, 2013). De docent is de coach en helpt de lerende met name in het primair onderwijs bij deze zelfsturing . Klaslokalen zijn vervangen door open ruimten, waar leerlingen ieder hun eigen leerweg inrichten. Maar ook is gebleken dat de werkomgeving een aantrekkelijke leeromgeving is voor de jonge lerenden (Kessels, 2013). In het vervolgonderwijs maken nieuwe media het mogelijk dat de lerende zelf bepaalt hoe, wat en waar hij leert. In tegenstelling tot het begin van deze eeuw kennen de verschillende stromingen in het onderwijs geen vaste studieduur meer (Vandenbosch, 2014). Dit doet recht aan de individuele leertrajecten. Ondersteuning door docenten vindt vraaggericht plaats. Deze docenten zijn master opgeleid, kennen voldoende autonomie en maken gebruik van hun professionele ruimte. Het digitale contact zorgt samen met het leren op de werkplek dat er minder schoolgebouwen zijn. Grenzen vervagen en wereldwijd kan de kennis gehaald worden of deelgenomen worden aan onderwijs. Diploma’s zijn overbodig, immers het digitale portfolio is een weergave van de opgedane kennis, vaardigheden en verworven competenties. Ondanks dat de lerende sterk gericht is op zijn eigen ontwikkeling dient hij in staat te zijn tot samenwerking en een juiste communicatie binnen de dynamische maatschappij.

Scenario 2: Beroepsgericht talent

Vandaag de dag, in 2030, is het onderwijs ingericht op de lerenden én de bedrijven. Bedrijfsopleiders merkten op dat scholen niet de mogelijkheid hadden om de nieuwe technologieën te implementeren in het onderwijs (de Ridder, 2014). Daarom werd een samenwerkingsverband opgezet tussen het bedrijfsleven en onderwijsinstellingen. Dit samenwerkingsverband resulteerde in wat men vroeger het meester-gezel principe noemde (Bussemaker, 2014). Nu noemen we dit het beroepsgericht talent van een lerende. De snel veranderende technologieën hebben gezorgd voor flexibel onderwijs, dat direct inspeelt op die veranderingen. Voor het eerst sinds jaren loopt het onderwijs niet achter het bedrijfsleven aan, maar loopt het mee voorop (de Ridder, 2014). De lerende anno 2030 leert van de bedrijfsopleider door vallen en opstaan. Door de intensieve samenwerking met het bedrijfsleven en het leren in authentieke situaties is een verdieping aangebracht in het leerproces.
Het primair onderwijs is erop gericht om lerenden op jonge leeftijd basisvaardigheden aan te leren. In de vervolg leerroutes worden de meer complexe vaardigheden aangebracht. Om de voortgang te bewaken wordt bij het primair onderwijs al gewerkt met een digitaal portfolio. Bij het bewijzen van de basisvaardigheden resulteert dit portfolio in een diploma. De lerenden nemen het digitaal portfolio vervolgens mee naar de vervolgroute. Ook in het vervolgonderwijs geldt dat bij het bewijzen van een set (complexe) vaardigheden een diploma hoort. Deze vaardigheden zijn samengesteld in samenwerking met het bedrijfsleven.
Op jonge leeftijd vindt talentontwikkeling plaats en oriënteren lerenden zich in een vroeg stadium binnen bedrijven op toekomstige beroepen. De onderwijstijd op school is voor een lerende sinds 2015 minder geworden, maar de tijd dat de lerende leert (ook binnen het bedrijf) is meer geworden (Nijhof, 2006). Hierdoor ligt de focus bij scholen niet meer op het aanbrengen van vaardigheden maar meer op de 21st century skills. Alle onderwijssectoren en het bedrijfsleven werken nauw samen om lerenden uit te dagen. Door deze uitdagingen voelen vaktalenten (bijvoorbeeld: de bloemist, de timmerman of de dierenverzorger) zich gewaardeerd. Dit resulteert in hun verdere talentontwikkeling.
Kennisborging voor de toekomst vindt plaats doordat de generieke kennis wordt aangesproken om beroeps specifieke problemen op te lossen. Dit probleemoplossend vermogen wordt dan ook al vanaf het primair onderwijs geïntroduceerd. Lerenden volgen een afgebakende leerroute en die lerenden die meer uitdaging willen, krijgen een aangepast individueel leertraject. Hierdoor blijft de kennis gewaarborgd binnen de sector (de Ridder, 2014).

Scenario 3: Interactieve samenwerker

Leren nu in 2030 vindt plaats in vaste structuren. Er is nog steeds algemeen vormend onderwijs en beroepsspecifiek onderwijs, met oog voor kwaliteit. Kwaliteitsborging is inmiddels bereikt doordat de leraren hoogopgeleid zijn waarbij zij, in de rol van coach, de lerende begeleiden op hun onderwijspad. Ook worden de prestaties van scholen gevolgd, waardoor scholen zich gestimuleerd voelen om goede prestaties te leveren: het aantal excellente scholen stijgt. Toetsen worden landelijk aangestuurd  zodat de kwaliteit gewaarborgd blijft.  
De relatie tussen onderwijs, onderzoek en beroepenveld is belangrijk (onderwijsraad, 2014). Aspecten van onderzoek of een onderzoekende houding worden van basisonderwijs tot aan de beroepsopleidingen geïntegreerd.
Bij alle niveaus van basisschool tot beroepsopleiding wordt de focus gelegd op 21st century skills, met name op samenwerken, sociale culturele vaardigheden en communicatie. De positieve impact van het samenwerkend ligt op: kennisconstructie, leerhouding, motivatie, ontwikkelen van sociale vaardigheden en het ontwikkelen van metacognitie is de rede geweest om deze succesvolle vaardigheden te implementeren in het huidige onderwijs van 2030 (Slavin, 2012).  Het samenwerken past bij de lerende van 2030 die zijn sociale netwerk belangrijk vindt. Het interacteren met de omgeving, wordt door de generatie Einstein aangeven als de belangrijkste waarde in het leven. Dit vertegenwoordigt het goede wat behouden is uit het begin van deze eeuw (Boschma & Groen, 2012). Voor het samenwerken wordt gebruik gemaakt van Open LeerOmgevingen (OLO), waar lerenden samenwerken en elkaar ondersteunen in een omgeving die een variatie aan tools en informatiebronnen ter beschikking stelt (Westera, Kerstjens, Hermans, Nadolski & Wigman, 2007). Deze OLO’s worden ingericht passend bij de ontwikkelingssituatie van de lerenden, met voldoende uitdaging zodat er gedifferentieerd kan worden op het niveau waar de leerling aan toe is. Samenwerkend leren geeft duidelijke structuur en biedt de lerende in de snel veranderende maatschappij houvast. Een afgerond leertraject mondt uit in een diploma. Het aanbod van tools en informatiebronnen wordt steeds weer aangepast aan de nieuwste ontwikkelingen. OLO’s zijn zeer succesvol in het onderwijs, het ondersteunt de kennisconstructie van lerenden (Valcke, 2010). Zo kan er recht worden gedaan aan de vele eisen die de huidige maatschappij van 2030 aan de toekomstige professional stelt.

Totaal scenario 4: Zorgzame participant

De transformatie van verzorgingsstaat naar participatiemaatschappij is nu, in 2030, zo goed als afgerond. Burgers investeren zelf, maar vooral ook samen met anderen in hun persoonlijke en collectieve ontwikkeling. De overheid zorgt daarbij voor de basisvoorzieningen (Gemeente Venlo, 2010). Na jarenlange discussies is het onderwijs, door de individuele leerrechten, voor alle inwoners gratis toegankelijk, zodat ‘een leven lang leren’ voor iedereen mogelijk is. Om sociale scheiding te vermijden zijn de schotten die er vroeger bestonden tussen het algemeen vormend onderwijs en het beroepsgericht onderwijs verdwenen. Er is sprake van brede opleidingen, waarbij de leerling zelf sturing geeft aan zijn leerproces en zijn kennis kan stapelen. Door online en open leeromgevingen kan leren overal en altijd. Hoe verder de leerling in zijn leertraject komt, hoe meer beroepsspecifiek het kan worden (WRR, 2013). Waar aan het begin van de eeuw de nadruk lag op het behalen van diploma’s, is nu sprake van een digitaal portfolio waarin letterlijk een leven lang leren wordt vastgelegd. De 21st century skills zijn inmiddels volledig ingebed. Van lerenden wordt een onderzoekende houding gevraagd, creativiteit en maatschappelijke verantwoordelijkheid, maar bovenal dat zij goed kunnen communiceren en samenwerken (Meijers & Den Brok, 2013). Daarom worden vanaf jonge leeftijd opdrachten voor de samenleving uitgevoerd. Bijvoorbeeld in de zorg of voor de gemeente. Alle docenten, over de hele onderwijsbreedte, zijn op masterniveau opgeleid, om te kunnen voldoen aan de eisen die de maatschappij aan hen stelt. Zoals recht doen aan de verschillen in achtergrond, niveau, motivatie en leerstijl. ICT en sociale media zijn belangrijke onderdelen van het onderwijs, maar de persoonlijke interactie en de uitwisseling van kennis tussen docenten en lerenden zijn van minstens zo groot belang gebleken voor de ontwikkeling van de lerenden.

Literatuur:
Arets, J. (2009) Formeel leren is het einde…..Leren in organisaties, 12, 35-39.

Boschma, J.& Groen, I. (2012) Generatie Einstein: slimmer sneller en socialer. Pearson
Amsterdam.

Bussemaker, J. (2014, 6 2). Ruim Baan voor vakmanschap: een toekomstgericht MBO. Den Haag: Ministerie OCW.

De Ridder, W. (2014). De ontdekking van de toekomst. Oestgeest: Vakmedianet.

Gemeente Venlo. (2010). Strategische visie Venlo 2030. Venlo.

Kessels, J. (2013). Toekomst van het onderwijs in Vlaanderen: De school- een aantrekkelijke plek
voor leren en werken in 2013?. Op 18 februari 2015 opgehaald van http://doc.utwente.nl/88499/1/NL-Toekomst_Onderwijs_Kessels_2013.pdf

Meijers, A., Den Brok, P. (2013). Ingenieurs voor de Toekomst: Een essay over het onderwijs aan
de TU/e in 2030. Eindhoven: Technische Universiteit Eindhoven.

Nijhof, W. J. (2006). Het leerpotentieel van de werkplek. Twente: Universiteit Twente.

Onderwijsraad. (2014). Meer innovatieve professionals. Den Haag: Author.

Rijksoverheid. (2014). Kabinet grijpt in bij leven lang leren. Op 26 februari opgehaald van
http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2014/10/31/kabinet-grijpt-in-bij-leven-lang-leren.html

Slavin, R. (2012). Classroom applications of cooperative learning. APA educational psychology
handbook, 3, 359-378.

Valcke, M. (2010). Onderwijskunde als ontwerpwetenschap. Gent: Academia press

Vandenbosch, H. (2014). Competentiegericht opleiden maakt een vaste studieduur overbodig. Op 20
februari opgehaald van http://hmjvandenbosch.com/2014/12/24/competentiegericht-opleiden-maakt-een-vaste-studieduur-overbodig/

Westera, W., Kerstjens, W., Hermans, H., Nadolski, R., & Wigman, M. (2007). Open Source
Elektronische Leeromgevingen. Utrecht: SURF-foundation.
 
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. (2013). Naar een lerende economie. Op 18
 

1 opmerking: